- een persoonlijke zoektocht -


Daar ligt hij dan, meneer Wiid, met een kapotte lever in het nachtelijke duister van een treurig hospitaal te luisteren naar allerlei onbegrijpelijkheden die de heren X en Y over zijn hoofd heen met elkaar uitwisselen. Wat moet hij met al die informatie waaraan hij geen touw kan vastknopen? Gaat het eigenlijk wel ergens over, dat gesprek tussen die twee heren? En zo ja, waarover dan?

Meneer Wiid besluit ernaar op zoek te gaan. Dit resulteert uiteindelijk in 'Memorandum 3', dat hij schrijft met de 'bedoeling om [..] toelichting te verschaffen op de twee andere memoranda waaruit niemand wijs zou kunnen worden indien ik (lees: Wiid) overmorgen zou komen te overlijden' (pp. 5-6). Maar helemaal zeker weet hij nog niet waar dit schrijven op zal uitlopen, voegt hij er onmiddellijk aan toe.

Hij wil in ieder geval de ontdekkingen die hij heeft gedaan na die nacht van 5 oktober 2005, de nacht dat hij met meneer X en Y op de ic lag, met ons delen. Kennelijk heeft zijn onderzoek hem zoveel opgeleverd en vindt hij dat zo belangwekkend, dat hij ons de resultaten ervan over zijn graf heen, als een memorandum, wil nalaten.

De belangrijkste ontdekkingen doet hij echter pas tijdens het schrijven van dit memorandum, in de nacht van 11 op 12 april 2006. 'Men moet schrijven om uit te vinden wat geschreven moet worden,' concludeert hij na afloop van die nacht en, voegt hij daar wat spijtig aan toe 'misschien ook leven met het doel niet bang te zijn voor het leven' (p.167) Want ook dat heeft hij pas nu ontdekt.
Wij zijn niet alleen erfgenaam van het resultaat van zijn onderzoek, maar wij mogen ook getuige zijn van de verandering die deze speurtocht in hem teweeg heeft gebracht. Ook dat laat hij ons na.

Is die nalatenschap werkelijk zo belangwekkend?

Ja, denk ik.

Meneer Wiid schenkt ons bijvoorbeeld zijn verhaal hoe hij voor het eerst van zijn leven een vriend krijgt, Joop, en hoeveel deze vriendschap voor hem betekent. Dit verhaal begint allesbehalve vriendelijk: meneer Wiid schrijft een nogal geërgerde brief aan de Algemeen Directeur Openbare Bibliotheken over het onverzorgde uiterlijk van hoofdbibliothecaris Joop Buytendagh en de chaos die hij onder diens leiding aantrof in de bibliotheek. Maar in de vroege ochtend van 12 april bedenkt hij dat hij Joop misschien wel kan uitnodigen en dat hij dan voor Joop zal koken. Op de rand van de dood vindt hij het leven en fantaseert hij erover hoe hij de vriendschap met Joop kan vormgeven. Het is ontroerend hoe bijna kinderlijk het vertrouwen is dat hij in Joop stelt. Wat het leven betreft staat hij letterlijk nog in de kinderschoenen.
Meneer Wiid deelt met ons ook zijn herinneringen aan vroeger, vooral aan zijn moeder die hem brood met suiker gaf als hij ziek was, en aan zijn gestorven tweelingbroertje, het 'vrolijke vinkje'.
Wat hij echter vooral doet, is ook òns zijn vriendschap aanbieden. De relatie met de lezer wordt steeds intiemer, omdat hij zich steeds kwetsbaarder opstelt. Van een saaie formele ambtenaar wordt hij meer en meer een mens met verlangens en een behoefte aan troost. Wij mogen deelgenoot zijn van zijn langzaam veranderende 'ik', met de Passacaglia als jubelende apotheose.

Deze verandering komt hem niet zomaar aanwaaien. Deels is ze het resultaat van 'het schrijven', zoals we hierboven zagen, en deels het resultaat van de zoektocht naar de inhoud van het gesprek tussen de heren X en Y.

Wat laat meneer Wiid ons na van dat gesprek? Geen keurige voltooide analyse. Geen uitgeschreven interpretatie waarover wij ons oordeel kunnen geven. Wij moeten zelf, net als meneer Wiid, op zoek naar de betekenis van allerlei onduidelijkheden, vragen, raadsels die er nog steeds zijn na het immense werk dat meneer Wiid al heeft verricht.

Op pagina 9 schrijft meneer Wiid: 'Teneinde niet in zelfmedelijden te vervallen, heb ik besloten mezelf een moeilijke taak op te leggen, zoals altijd als ik me verloren voel. Wat me bij Memorandum 3 heeft gebracht, dat ik nu hier zit te schrijven.'

Wel, ik voel me een beetje het zusje van meneer Wiid. Niet dat ik me verloren voel, maar ook ik heb kanker en ook ik wil me de komende tijd zoniet een zinvolle, dan toch een moeilijke taak opleggen. Ik ga proberen om in zijn voetsporen te zoeken en te vorsen naar wat X en Y nou eigenlijk allemaal verteld hebben. Ik ga speuren naar teksten, naar betekenissen, liedjes en vogels. En naar nesten, natuurlijk. En ik zal het allemaal opschrijven, op dit weblog. Eerlijk gezegd hoop ik stiekum dat meneer X en Y ook naast mij komen liggen als ik binnenkort het ziekenhuis in moet. Misschien hebben ze nog veel meer te vertellen waaraan mijn geest zich kan laven en dat mij inzicht geeft in de wereld en mijzelf. Als ze dat doen, zal ik ook dàt opschrijven.

Ik wens iedereen heel veel leesgenoegen.

Nettie Jacobs

Voor commentaar, vragen en discussie over het boek blijft het weblog MARLENE VAN NIEKERK natuurlijk gewoon bestaan. Klik hier om naar die pagina te gaan.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Een voorbeeld

Een voorbeeld
- hamerkopooievaar bij haar nest -

Het nest van de Hamerkopooievaar


De Hamerkop bouwt zijn enorme nest bij voorkeur in de vork van een boom in de buurt van water. De nesten zijn rondom dicht op een kleine opening aan de zijkant na. Die opening wijst altijd iets naar beneden, zoals ook duidelijk te zien is op de foto. De nesten hebben dikke wanden die de jongen beschermen als de ouders lange tijd afwezig zijn om voedsel te zoeken. Aan de binnenzijde is de kamer van het nest afgewerkt met klei. Vaak zie je meerdere nesten boven elkaar gebouwd in één boom, waar verschillende families of generaties Hamerkoppen wonen. Soms hebben ook andere dieren hun intrek genomen in een Hamerkopnest. Wevervogels bouwen hun nesten graag onder zo'n immens Hamerkopnest. Ze zoeken daar bescherming tegen weersomstandigheden en vijanden.

Wat de Hamerkop en diens nest te maken hebben met een verhaal over drie mannen op een ic-afdeling van een ziekenhuis zal duidelijk worden als we zijn aangekomen op pagina 151 van het boek. Daar vinden we een verwijzing naar deze vogel. Tegen die tijd zal duidelijk zijn, dat 'nesten' een belangrijk motief zijn in het verhaal.

Hier gebruik ik de Hamerkop als illustratie van de manier waarop ik te werk wil gaan. Ik ga proberen om zoveel mogelijk verwijzingen te verduidelijken, te beginnen op pagina 1 en eindigend op de laatste bladzijde van het boek. Soms zal het louter gaan om encyclopedische kennis of triviale wetenswaardigheden, maar soms zal ik ook persoonlijke associaties en interpretaties geven. Uiteraard staat het iedereen vrij om mijn inbreng te bestrijden of om aanvullingen of commentaren te geven. Dat kun je doen op het weblog 'Marlene van Niekerk' (klik hiervoor op de foto van de Hamerkopooievaar hierboven).

Behalve dat ik zelf zoveel plezier beleef aan deze zoektocht, hoop ik dat ik anderen kan overhalen om zich (nog eens) te verdiepen in dit prachtige boek van Marlene van Niekerk.

Veel genoegen!



5. Parow

Toen ik op zoek ging naar Parow, leek deze gemeente in eerste instantie geen woongebied maar een wandel- en natuurgebied te zijn (zie foto hiernaast). Ik dacht meteen op het spoor te zijn van een aardige ontdekking, maar niets was minder waar. Parow blijkt een stad te zijn die valt onder Kaapstad, een soort buitenwijk, zo stel ik me voor. Dat was jammer, want ik had mijn theorie over Parow al in mijn hoofd klaarliggen.

Wat wil het geval? In het boek komen op diverse plaatsen niet-bestaande, illusoire, ‘ideale’, ‘fantastische’ of symbolische landen, steden en tuinen voor, zoals bijvoorbeeld Utopia ( o.a. 95)*, het Owl House (116)* en Henoch, de eerste aardse stad die werd gesticht door Kaïn (17)*. Het zou mooi geweest zijn als ook Parow in dit rijtje gepast zou hebben als illusoire plek waar Meneer Wiid zijn leven gesleten zou hebben als directeur Stadsverfraaiing, -reiniging en –instandhouding. Hij zou dan in zijn zelf-gecreëerde onherbergzaamheid gewoond hebben. Maar helaas, Parow blijkt dus wel degelijk een werkelijk bestaande stad(swijk) te zijn. Zo kan te veel denken leiden tot misverstanden en onwaarheden.

6. Addendum I

Op p. 6 verwijst meneer Wiid naar de tabellen die hij schreef als voorbereiding op de tijd die komen gaat. Met de nodige zelfspot beschrijft hij wat hem mogelijk te wachten staat in geval van een verwijdering van de dikke darm (Tabel A) en van het aanbrengen van een stoma via een opening in zijn buikwand (Tabel B).

Een paar opmerkingen van meneer Wiid vielen mij op. In Tabel A, 18-24 april, en Tabel B, mei, juni.. enz., in de kolommen ‘Handeling’, krijgt ‘Joop’ een belangrijke rol toebedeeld. Eerst vraagt Wiid zich af of hij Joop zal bellen, maar hij acht het nog te vroeg. In Tabel B (laatste rij) is Joop kennelijk bij hem en leert Wiid Joop hoe hij de janfrederik* moet voeren, met het oog op later. Marlene van Niekerk maakt ons hier al duidelijk, dat er een bijzondere band is/zal ontstaan tussen meneer Wiid en de bibliothecaris Joop. Het hoe en waarom lezen we in de tekst.

Ook de janfrederik komt in de tabellen een aantal keren aan bod, waarschijnlijk niet voor niets in dezelfde rijen als waar Joop wordt genoemd. Op 18-24 april in Tabel A legt meneer Wiid verband tussen zichzelf (hij heet immers Jan - Johannes - Frederik) en het vogeltje in de heg. In het allerlaatste hokje van Tabel B valt hijzelf, Jan Frederik, samen met de janfrederik, maar eerst leert hij de janfrederik ‘perfect na te bootsen’ en noemt hij zichzelf, het vogeltje en JSB (Johann Sebastian Bach of Joop, die voluit Jeroen Sterrenberg Buytendagh heet?) als zijn behandelaars.

8. Di-esters en mono-esters

Over de functie en aard van di-esters en mono-esters, de stuitklierwassen die vogels afscheiden, bestaat nog veel onduidelijkheid. Sommige vogels lijken de was over hun veren te verspreiden om tijdens de broedtijd door middel van de geur die de was afgeeft, roofdieren af te schrikken; andere vogels 'kleuren' hun veren met was in de baltsperiode teneinde vrouwtjes te lokken.

Ik vond een heldere uitleg over deze 'poetswassen' op Kennislink.nl (klik hier).

Het 'olfactorisch zintuig' is uiteraard de neus, die het 'olfactorisch vermogen' heeft om geuren waar te nemen die via gassen (soms ook water) tot hem komen.

10. Huiduitslag door chemotherapie

Het is bekend dat chemotherapie de huid ernstig kan aantasten. Dat is een van de redenen waarom kankerpatiënten wordt aangeraden veel te drinken en een goede vocht- en vetinbrengende en verzachtende crème te gebruiken. Uierzalf, die door meneer Wiid wordt gebruikt, helpt goed, maar is door de hormoonwerkende stoffen die erin zitten tegenwoordig omstreden.
Als chemo-gebruikster spreek ik hier uit eigen ervaring.

11. De olijflijster: zie foto hiernaast


11. De roodborsttapuit: zie foto hiernaast


11. Pittosporumheg

Er bestaan meer dan 200 soorten van de pittosporum. Ze zijn allemaal groenblijvend en de meeste soorten komen voor in Zuid-Afrika, Azië en de gebieden rond de Stille Zuidzee.
De pittosporum komt voor als struik en boom.

De pittosporum kan makkelijk als haag gesnoeid worden. Soms wordt de plant zelfs als windkering gebruikt.

12. De onrust

Meneer Wiid zegt op deze pagina iets heel belangrijks, wat mijn geknutsel hier in een wat tragisch daglicht stelt.

Ik citeer:
'Het zou [..] gemakkelijker zijn om een onderzoeksverslag te schrijven over elk van deze onderwerpen dan om woorden te vinden voor de onrust in mijn binnenste die sedert die nacht alleen maar is toegenomen. Waar vergissing en onvolledigheid mij gemakkelijk vergeven zouden worden in een verslag, zou ontwijken van het verhaal erachter mij diep teleurstellen en misschien [..] ook de lezer'.

Meneer Wiid maakt ons hier duidelijk, dat het niet louter om vergaarde kennis gaat. We moeten op zoek naar het verhaal dat hij eigenlijk wil vertellen.
Toch helpt het als we meer en beter begrip hebben van alle onderwerpen, omdat die te maken hebben met dat verhaal. Tussen al die raadselen ligt het verhaal verborgen.

Ik ga gewoon door.

14. Fractalkakker

Wat een kakker is, zal iedereen duidelijk zijn, maar van een fractalkakker had ik nog nooit gehoord. Afijn, meneer Y blijkt fractals te kakken.

Een fractal (of: fractaal) is een meetkundige figuur die op verschillende schaalgrootte zelfgelijkend is. Als je steeds kleinere stukjes van een fractal bekijkt, zal de structuur zich steeds blijven herhalen.

De term fractal werd in 1975 geïntroduceerd door Benoît Mandelbrot.

Er zijn schitterende voorbeelden van fractals bekend. Ik zal er hiernaast een aantal plaatsen. Meer informatie kun je onder andere vinden op wikipedia (klik hier).

14. Poelepetaat

Een poelepetaat is een parelhoender. Het woord 'poelepetaat' had ik nog nooit gehoord, maar het staat zelfs gewoon in het woordenboek. Het is een verbastering van het Franse woord voor parelhoender: poule pintade.

De verhouding tussen de heren X en Y wordt hier meteen stevig neergezet. Meneer Y wordt door X uitgemaakt voor iemand die zich tot X's ergernis kennelijk uitlaat in termen van meetkundige figuren en uitdijende structuren. En meneer X krijgt naar zijn hoofd geslingerd dat hij een dromerige parelhoender is, wat toch een beetje de indruk wekt dat hij tot Y's ongenoegen maar een wollige natuurdenker is.

15. Gaston Bachelard

Meneer X ligt al snel te lezen in het boek The Poetics of Space van Gaston Bachelard. Dit is een belangrijk gegeven. Als we weten wie Bachelard is en wat zijn ideeën waren, krijgen we meer zicht op de discussies die X en Y die nacht voeren.

Gaston Bachelard was een Frans filosoof, fenomenoloog, dichter, epistemoloog en wetenschapshistoricus. Hij hield zich in gelijke mate met wetenschap en literatuur bezig, als twee verschillende maar gelijkwaardige mogelijkheden om zich tegenover het nieuwe open te stellen en als mens te groeien. Als hoogleraar geschiedenis en filosofie van de natuurwetenschappen hield hij zich bezig met de rol van de verbeelding. Hij schreef vier aparte boeken over de vier elementen: aarde, water, lucht en vuur. Naast de feitelijke analyse van deze elementen benaderde hij deze ook via zijn verbeelding.

In 1934 ontwikkelde hij een nieuw begrip in de wetenschapsfilosofie: het surrationalisme, d.w.z. een 'open rationalisme waarbij de geest nooit stilstaat maar steeds terug in vraag stelt wat hij juist ontdekt heeft'. Bachelard beschouwt wetenschap en poëzie niet als tegenstrijdig, maar als complementair. Volgens hem moeten het wetenschappelijke en het intuïtieve evenwichtig samenleven.

In het boek dat meneer X hier aan het lezen is (The Poetics of Space; oorspronkelijk La Poétique de l'Espace), beschrijft Bachelard 'de ruimte' als een container voor onze herinnering. Hij betoogt dat de mens niet in staat is om exacte tijdsduur te herleven, maar dat er in plaats daarvan een 'totale ruimtelijke ervaring' lijkt te worden opgeslagen. Op die manier verzamelt de mens tijdens zijn leven allemaal ruimtes met herinneringen. De beelden stellen ons in staat nieuwe ruimtes te kunnen dromen door oude aan elkaar te koppelen. Het zijn deze dagdromen die Bachelard koppelt aan het wonen. Hij ziet de woning als voorwaarde en als beschermer van de dromen.

In Raster, nr. 116, 'Denken in beelden' (uitgegeven door de Bezige Bij), staat een aantal niet eerder in het Nederlands vertaalde teksten van Bachelard. Belangrijk voor ons zijn hoofdstukken die Bachelard schreef over 'Laden, kisten en kasten' en over 'Het nest'. Dit zullen belangrijke motieven blijken te zijn in de discussies tussen X en Y, en in het Memorandum dat meneer Wiid ons nalaat.

Tot slot wil ik twee opmerkelijke uitspraken van Bachelard citeren:

'Alle kennis is een antwoord op een vraag.'

'Wie niet voortdurend leert, is onwaardig om te onderwijzen.'

[Literatuur: Raster, 116, 'Denken in beelden'.]

15. Joseph Rykwert

Joseph Rykwert is architect, architectuurhistoricus en –filosoof, en kunsthistoricus. In zijn The Idea of a Town, dat meneer Y aan het lezen is, gaat Rykwert in zijn schets van de ontwikkeling van de stad uit van de klassieke Romeinse idealen, die zijn gebaseerd op de heldere, geometrische vormen van het vierkant en de cirkel. Deze vormen, zo zegt hij, zijn verbonden met een universele, religieuze en daardoor culturele visie op (de verhouding tussen) de mens, diens omringende wereld en de kosmos. De (ideale) stad uit de Oudheid is volgens hem het volmaakte compromis van praktische en metafysische intenties.

De klassieke architectuurtheorie gaat ervan uit dat de schoonheid van architectuur een weerspiegeling is van de schoonheid van het menselijk lichaam. Een gebouw is pas werkelijk harmonisch wanneer de onderdelen ervan zich tot elkaar verhouden als de delen van het menselijk lichaam. De mens is de maat van alle dingen. Een goed geproportioneerde woning, stad of staat is gebaseerd op een uitgewerkt systeem van getalsmatige verhoudingen waarbij de delen en het geheel in perfecte harmonie op elkaar zijn afgestemd, gevat in een vierkant en een cirkel. Denk hierbij aan de bekende tekening van Leonardo da Vinci (zie foto hiernaast).

Rykwert werkt zijn antropomorfistische ideeën over architectuur verder uit in zijn boek On Adam’s House in Paradise. Dat meneer Y ook bekend is met de denkbeelden uit dit boek blijkt uit de discussie die hij voert met meneer X. Ik zal proberen om de wat dit betreft relevante opmerkingen die hij maakt, ter plekke te verduidelijken.

16. De 'ziekenhuisvogel': zie foto


16. Grote honingspeurder: zie foto


17. God, Kaïn en Augustinus

Meneer X, de ‘dweepzieke dichter zonder voeten’ zoals Wiid hem op pagina 28 noemt, geeft meneer Y ten afscheid een waarschuwing mee: ‘Vergeet niet: God heeft de eerste tuin geschapen, Kaïn de eerste aardse stad.’ Door in de bijbehorende noot (noot 6, p. 17) een verwijzing te geven naar Augustinus, krijgt deze opmerking een speciale betekenis, die ook later in ‘Memorandum 3’ nog aandacht zal krijgen.

Zoals we allemaal weten uit het Bijbelboek Genesis schiep God allereerst het aardse paradijs, de ‘Hof van Eden’, een prachtige tuin met bloemen, planten en dieren en, uiteindelijk, de eerste mensen, Adam en Eva. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de kennis van goed en kwaad. Na de zondeval – het eten van de appel van de boom der kennis van goed en kwaad – werden Adam en Eva verdreven uit het paradijs.
Adam en Eva krijgen twee zonen: Kaïn, de eerstgeborene en landbouwer, en Abel, de herder. Dan volgt de ‘tweede zondeval’: Kaïn doodt Abel, uit woede omdat God wel aandacht besteedt aan het offer dat Abel Hem brengt, maar geen acht slaat op zíjn offer.

Augustinus noemt Kaïn vanwege deze moord op zijn broer het ‘vat bestemd voor oneer’. Abel is het ‘vat bestemd voor eer’ en de eerste aardse burger van de ‘stad van God’ oftewel de ‘hemelse stad’, dat wil zeggen de gemeenschap der heiligen die zijn voorbestemd tot de eeuwige gelukzaligheid. Kaïn daarentegen sticht de eerste ‘aardse stad’, die hij vernoemt naar zijn zoon, Henoch. Deze ‘stad van de mens’ is de eerste gemeenschap van zondaars, die hun heil niet zoeken bij God, maar in de wereld.

Meneer X lijkt hier de nadruk te willen leggen op de tuin, het paradijs als de ideale beginsituatie van het aardse bestaan. Kaïn, dat ‘vat bestemd voor oneer’, die het kwaad in de wereld bracht, sticht de eerste zondige mensenstad.

17. Yggdrasil

Meneer Y roept terug: ‘Yggdrasil!’ Het is aanvankelijk niet duidelijk hoe hij dit bedoelt, als scheldwoord, of juist als een antwoord in de zin van: ‘Het is niet God die aan het begin van de wereld staat, maar Yggdrasil.’ Hij voegt daaraan toe: ‘wat is een tuin zonder een boom van kennis, nevermind de lul van Kaïn.’

Voor Yggdrasil moeten we naar de mythe over de oorsprong van de wereld in de Edda, een verzameling IJslandse literaire en mythologische werken uit de Middeleeuwen, die zijn gebaseerd uit oude overleveringen en verhalen.

Yggdrasil is een boom, een es om precies te zijn. Deze es draagt de oorspronkelijke wereld, die toen nog bestond uit de reus Ymir. Deze Ymir (letterlijk: tweeling!*) was tweeslachtig. Uit hem ontsproten reuzen en dit nageslacht vormde uit Ymirs vlees, botten en bloed de aarde.

Yggdrasil heeft drie wortels. De eerste reikt tot aan de bron Hvergelmir. Rond deze wortel kronkelt woest ongedierte, wiens tanden onophoudelijk knagen aan het leven van de boom. De tweede wortel loopt naar de bron van Mimir, de oeroude wijze die zich alles herinnert wat zich ooit in de wereld afspeelde. Op de bodem van deze bron ligt één van de ogen van Odin, die hij ooit offerde in ruil voor water en wijsheid. De derde wortel reikt opwaarts naar de bron van de Nornen, die over ieders lot beschikken: zij heten Verleden, Heden en Toekomst. Yggdrasil is tegelijk levensboom en kennisboom, het symbool van de eindeloos vertakte vorm van dat wat is (denk hier ook aan de fractals, p. 14).

De opmerking van Y blijkt dus een antwoord te zijn op de waarschuwing van meneer X. Het klinkt nu een beetje alsof hij zegt: ‘Laat maar zitten dat nageslacht van Kaïn, denk maar eens na over de boom van leven en kennis Yggdrasil.’

Ook deze opvatting over het ontstaan van de wereld zal vaker aan de orde komen.

22-23. Aarde, water, lucht en vuur

Op deze twee pagina’s gebeurt iets bijzonders.

Eerst komt de zuster van meneer Y met een halve kruidentuin binnen. Niet alleen prikkelen deze kruiden het reukzintuig (waar meneer Y nauwelijks op reageert), maar ze staan hier vooral ook voor het element ‘aarde’ en de notie van ‘de tuin’.

Voor meneer X wordt een illegale ruiker ‘fynbos’ binnengebracht. Fynbos bestaat uit meerdere soorten planten die groeien in de Kaapstreek in Zuid-Afrika. Hoewel ook fynbos als zodanig verbonden is met de aarde, is het ‘vuur’ het belangrijkste element ervan. Veel van de zaden van het fynbos ontkiemen pas na heftige veldbranden.

Meneer X krijgt bovendien voor z’n verjaardag een (tochtje met een) heteluchtballon. Hier treffen we dus het derde element aan: ‘lucht’, en daarbij keert ook het element 'vuur' terug: de lucht in de ballon wordt immers verhit door dit element. En of een heteluchtballon nog niet voldoende is, blijkt de bergarend besloten te hebben om mee te vliegen, als vogel natuurlijk eveneens verbonden met ‘lucht’. Maar dat is niet de enige verwijzing: de arend is ook een hemellichaam (zie foto) en het attribuut van Jupiter, in de Romeinse mythologie de oppergod en god van de hemel en het onweer. Het equivalent van Jupiter is in de Griekse mythologie de oppergod Zeus. Ook hij is verbonden met de adelaar (zie afbeelding). Door de oude Egyptenaren werd de arend wel het ‘zonnedier’, het dier van het licht en de dag genoemd. Via deze lijnen is de arend verbonden met de kosmos.

Er wordt dus niet alleen verwezen naar ‘aarde’ en ‘lucht’, maar ook naar ‘hemel en aarde’, naar ‘de tuin’, ‘de goden’ en de kosmos.

De Kogelberg is de hoogste berg van het Kogelgebergte (1289 m) dat boven de Kogelbaai uitsteekt. Het Kogelgebergte is een beschermd gebied, bekend om z’n uitgestrekte en uiterst veelsoortige fynbosvelden. Hij zal dus hoog vliegen, onze meneer X.

Op pagina 23 voelt meneer Wiid zich in ‘een suizende kajuit van een schip’ door de nacht varen. Als waker over de slapenden denkt hij een glas (en dan graag gevuld met ‘iets sterkers’ dan de thee die hij heeft gekregen) nodig te hebben ‘om aan te nippen terwijl ik door de patrijspoort tuurde naar de eindeloze oceaan’. Hij is op een oceaanreis verzeild geraakt met zijn ‘medepassagiers’. Ook het element ‘water’ komt dus te voorschijn.

Op deze twee pagina’s keren dus een aantal elementen terug die we al eerder tegenkwamen; aarde, lucht, vuur en water bij Bachelard (het is geen wonder dat meneer Y nauwelijks reageert op die bos kruiden: Bachelard is immers het boek van meneer X), de tuin, de wereldzeeën, de hemel, de goden, de kosmos, dag en nacht. Het is meneer Wiid allemaal wat te veel; hij roept zichzelf snel tot de ‘gewone’ orde en bedenkt dat ze in Afghanistan nog nooit hebben gehoord van stadsreiniging, - verfraaiing en –instandhouding.

20 - en de rest van het boek. De verbeelding

Op pagina 20 vertelt meneer Wiid dat zijn ‘verbeelding op hol sloeg’. Ook op de volgende pagina’s komt de verbeelding (de mijmering, de droom, de herinnering) telkens terug.

Een paar citaten:

‘Nadat de etenstijd voorbij was en ze de thee hadden gebracht, herinnerde ik mij, geheelonthouder, de geur van muscadet die mijn vader en moeder op zondag altijd voor het eten hadden gedronken.’ (p.20)

‘Ik beeldde mij in dat ik er zin in had.’ (p.21)

‘[..] en ik probeerde de tijd om te krijgen met het verzinnen van nog meer toespraken..’ (p. 21)

‘Nog minder kende ik mijzelf als een met een glas-in-de-hand-mijmeraar.’ (p. 23)

Ik verbeeldde mij nu en dan dat ik woorden kon onderscheiden [..]’ (p. 25)

De verbeelding is een belangrijk gegeven, waarvoor we terug moeten naar Gaston Bachelard (15). Ik schreef al dat Bachelard zich bezighield met de bestudering van de verbeelding, de mijmerende verbeelding en de herinnering. De aanleiding voor deze studie van de verbeelding lag in zijn werk als epistemoloog, dat wil zeggen als onderzoeker van de aard, oorsprong en reikwijdte van kennis en van het weten.

Bachelard richtte zich vooral op de manier waarop kennis veroverd wordt op al aanwezige ideeën. Waar kwamen die ideeën vandaan? Hij raakte gefascineerd door de dynamiek van de ‘mijmerende verbeelding’ die, buiten de wetenschappelijke waarneming om, ‘haar eigen alchemie bedrijft’ met zintuiglijke indrukken en ervaringen. Zijn onderzoeksterrein was vanaf dat moment de menselijke geest, die, volgens Bachelard, in confrontatie met de materiële wereld onbewust haar eigen portret tekent. Hij raakte ervan overtuigd dat de verbeelding in de wisselwerking tussen geest en materie gekarakteriseerd wordt door elementaire materiële factoren, namelijk door de elementen aarde, lucht, water en vuur. Zo kwam hij tot zijn ‘wet van de vier elementen’ op grond waarvan hij vier corresponderende typen verbeelding onderscheidt. Hij noemt de elementen aarde, water, lucht en vuur ook wel ‘de hormonen van de verbeelding’.

Bachelard benadrukt verder dat de verbeelding, die wordt aangestuurd door diepgewortelde angsten en verlangens (vergelijk hier wat meneer Wiid zegt op p. 27: 'de diepste binnenkamer van vernieling en verlangen'), op haar beurt schatplichtig is aan de droom; zowel de poëtische dromerij of mijmering als de dagdroom spruit voort uit het nachtelijk droomleven.

Het zal duidelijk zijn dat in deze opvatting de verbeelding veel verder reikt dan het creëren van visuele beelden. Visuele beelden blijven vaak oppervlakkig, terwijl de beelden uit de verbeelding dieper geworteld zijn. Als voorbeeld wijst hij voor het element lucht op de dialectiek van lichtheid en zwaarte, die een rol speelt in dromen over vliegen en opstijgen, en op de psychische betekenis daarvan.

Het kan geen toeval zijn dat meneer Wiid op p. 25 verzucht dat hij zich eerst gastheer, dan luistervink (lucht), dan spons (water) en tenslotte hert in dorre streken (aarde) voelt en dat hij zichzelf, uitgaande van deze elementen, steeds opnieuw moet leren begrijpen. Evenmin is het toeval dat meneer Wiid zich op p. 28 eerst een 'verstekeling' voelt en zich vervolgens afvraagt of hij zich de heren X en Y en hun gesprek niet heeft 'verbeeld'.

Tot zover.

28. Lif, Lifthrasil en Odin

Zoals meneer Wiid beschrijft in 'Addendum 2' (p. 185) ontsnappen Lif en Lifthrasil (Leven en Levenslust) als enigen aan de vernieling van de wereld tijdens de Ragnarøk door zich te verbergen diep in de takken van Yggdrasil. Zij staan aan het begin van de herbevolking van de menselijke wereld.

In de Edda staat:
Het loeiend vuur zal ze niet schroeien; het zal ze zelfs niet raken, en hun voedsel zal ochtenddauw zijn.
Door de takken zullen zij een nieuwe zon zien ontbranden als de wereld eindigt en opnieuw begint.

Ook de god Odin is te vinden bij Yggdrasil. Bij de bron aan de voet van een van de wortels ruilt hij met Mimir (zie 17. Yggdrasil) één van zijn ogen voor water en wijsheid.
Om de wijsheid van de runen te verwerven hangt hij zichzelf ondersteboven aan de takken van Yggdrasil boven de afgrond waar zich in de peilloze diepte de wortels van de boom moeten bevinden. Zo wil hij proberen de runen te vangen. Zijn weinig comfortabele houding wordt nog bemoeilijkt doordat hij per ongeluk zijn lever heeft doorboord met zijn eigen zwaard.

Negen nachten hing ik aan de boom, gewond door de speer, die aan Odin gewijd is. Mijzelf geofferd aan mijzelf.
Hangend aan die boom, weet niemand waar de wortels zijn.
Niemand gaf mij brood, niemand gaf mij water. In de afgrond tuurde ik om de runen te grijpen, met een luide kreet... en ik verloor het bewustzijn.
Welbevinden was mijn beloning en ook wijsheid. Ik groeide en ik had vreugde van mijn groei, van woord naar woord werd ik geleid naar woord, van een daad naar de andere.


29. De vorkstaartscharrelaar en het jangroentje: zie foto's hiernaast


31. Humbaba

In het Mesopotamische heldenepos Gilgamesj is Humbaba de angstaanjagende, demonische reus die de wachter is van het goddelijke cederwoud. Zijn blik is een ‘blik des doods’, zijn mond leidt naar de dood en zijn adem is van vuur.

Gilgamesj, de held uit het verhaal en voor tweederde god en eenderde mens, besluit samen met zijn vriend Enkidu Humbaba te doden. Met veel list en bedrog lukt dat. De vrienden hakken daarna een aantal ceders om om er een vlot van te bouwen.
De goden zijn zeer verbolgen over de moord op Humbaba en de vernieling van hun bos en besluiten dat Enkidu moet sterven. Enkidu wordt ziek en op zijn sterfbed vertelt hij Gilgamesj hoe de hel eruit ziet.

Humbaba wordt meestal afgebeeld met een woest gezicht waarover met één lijn een soort kronkelende spiraalvorm is aangebracht, als menselijke of dierlijke darmen (zie afbeelding). Hoewel hij dus bekend staat als de ‘wachter van het goddelijke cederwoud’ wordt hij hierom ook wel ‘wachter van de ingewanden’ genoemd.

31. Groma

De groma is een landmetersinstrument, dat dient om rechte lijnen en hoeken te bepalen. Het bestaat uit een horizontaal kruis dat op een paal of speer is gemonteerd. Aan de vier uiteinden van het kruis hangen touwtjes met daaraan loden gewichten (het ‘schietlood’). Kijkend in het verlengde van de kruisdelen kon op lange afstand een rechte lijn afgemeten worden. In verticale richting gaven de touwen een nauwkeurige hoek van 90 graden aan. Door hetzelfde procedé in vier richtingen te herhalen ontstonden twee rechte lijnen die elkaar in een middelpunt kruisten.
De groma werd onder meer gebruikt door oud-Romeinse militaire landmeters. Hyginius Gromaticus (sic!) was zo’n landmeter en topograaf. Met de groma werden de twee belangrijkste assen in een militair kamp vastgesteld. De ene as, de decamanus maximus, liep in de richting vanwaar het grootste gevaar dreigde; de andere as, de cardo, liep daar haaks op.
Op het punt waar de lijnen elkaar kruisten werd vaak een altaar opgericht dat werd gebruikt voor erediensten en religieuze ceremoniën waarbij de oorlogsgoden werd gesmeekt het kamp te beschermen en hun zegen af te roepen bij de oorlogsvoering.

31. De ovenvogel: zie foto's hiernaast


31. Benoît Mandelbrot

Al eerder werd Benoît Mandelbrot (1924-) genoemd als degene die in 1974 de term ‘fractal’ introduceerde (zie: 14. Fractalkakker).
Mandelbrot is een Franse wiskundige van Poolse afkomst. Hij toonde aan dat fractals op een groot aantal verschillende terreinen kunnen worden ontdekt, zowel in de wiskunde als in de natuur.
Zijn boek The Fractal Geometry of Nature (1982) bracht fractals onder de aandacht van zowel de professionele wiskundigen als het grote publiek.

34. Allesverloren en Zondernaam: zie foto's


35. Meneer Wiid als Odin

Meneer Wiid vergelijkt zichzelf hier uitdrukkelijk met Odin, die ondersteboven hangend in de takken van Yggdrasil de runen probeert te vangen en zo wijsheid wil vergaren (zie: 28. Lif, Lifthrasil en Odin). Ook meneer Wiid hangt zichzelf ondersteboven in een takkenbos van zinnen en paragrafen (woorden, runen) teneinde kennis en wijsheid te vergaren.

35. Tonicum

Onderzoek als versterkend middel voor lichaam en geest: dat is niet alleen wat meneer Wiid ervaart, maar ook ik persoonlijk. De vieze smaak van chemo verdwijnt door de inspanningen die geleverd moeten worden en wordt ingenomen door de smaak van 'brood met suiker' (p. 37).

36. Gaapschelp

Hier liep ik vast. Ik weet dat een gaapschelp een schelp is waarvan één of beide zijden sterk openstaat, maar ik kon niet ontdekken of gaapschelpen een aparte soort is. Misschien zijn mosselen ook wel gaapschelpen? Overigens zie ik ze wel zitten, gevangen en opgesloten in het verpleeghuis: wezenloze en kwijlende gaapschelpen zwijgend bijeengezet in de recreatieruimte van zo'n vreselijk oord. Er is iets goed mis met ons verzorgingssysteem.

36. Michel Foucault en de Stoïcijnen

Het is moeilijk om hier in een paar zinnen de theorie van Foucault (1926-1984) aangaande het onderwerp dat hier van belang is neer te zetten. De poging die ik hier onderneem heb ik te danken aan het artikel ‘Cultural Antropology applied to Ourselves’ van Julia van Ooststroom, dat ik op internet vond.

Ik citeer:
‘In de Grieks-Romeinse filosofie, zoals bij Plato, maar ook later bij de stoïcijnen, is een cultuur van zelftechnieken dominant. “Het voorschrift van de ‘zorg voor zichzelf’ is voor de Grieken een van de voornaamste beginselen van de polis, een van de belangrijkste regels voor sociale en persoonlijke gedragswijzen en de basis voor de levenskunst.” [citaat van Foucault, nj]. De zorg voor jezelf is het je bekommeren om je ziel in de vorm van het zoeken naar je identiteit. Deze zorg is de plicht tot zelftechnieken in de vorm van brieven schrijven, studeren, lezen en voorbereiden op tegenspoed en de dood. Maar het omvatte ook een plicht tot gewetensonderzoek (een evaluatie van wat er gedaan is en wat er gedaan had moeten worden) en de askèsis (de oefening om de eigen persoonlijkheid te versterken). Bijvoorbeeld door meditatio, de bezinning, leefde men zich in in de mogelijke gebeurtenissen om te zien hoe men zou reageren. Volgens Foucault heeft onze filosofische traditie het ‘ken jezelf’ te veel benadrukt en is het ‘draag zorg voor jezelf’ vergeten.’

M. Foucault, Technologies of the Self: A Seminar with Michel Foucault. (Ed. L.H. Martin e.a.) 1988.

37. Manet

Edouard Manet (1832-1883) schilderde aan het eind van zijn leven vooral stillevens. Hij had een voorkeur voor pioenrozen. Of het schilderij met pioenrozen dat hiernaast is afgebeeld ook daadwerkelijk in het boek van Robert Gordon is afgebeeld, weet ik niet. Het is wel een mooi schilderij, vind ik.

38. Die siel van die mier

Wat een merkwaardige keuze maakten vader en/of zoon om ’s avonds uit voor te lezen. Als lezer denk je nog even: 'Och, misschien een leuk kinderboek’, maar nee: Die siel van die mier blijkt te gaan over het leven van termieten en vooral over het functioneren van termietennesten. Bovendien zijn het teksten waaraan een geschiedenis vastzit.

De oorspronkelijke tekst Die siel van die mier werd geschreven door de Zuid-Afrikaanse jurist, dichter, amateurbioloog en morfine-verslaafde Eugène Marais (1871-1936) en tussen 1925 en 1926 gepubliceerd in het Zuid-Afrikaanse tijdschrift Die Huisgenoot. Hij bestudeerde, behalve het leven van onder andere bavianen waarover hij The Soul of the Ape schreef, kolonies termieten en ontwikkelde een bijzondere theorie over het functioneren van de termietennesten. Hij kwam namelijk tot de conclusie dat een termietennest één organisme vormt dat te vergelijken is met het menselijk lichaam. De koningin komt overeen met de hersenen en voortplantingsorganen, de ‘tuinen’ in het nest waar planten worden omgezet in cellulose zijn het spijsverteringsorgaan, de wand van de termietenheuvel is de huid, de termieten zelf zijn de lichaamscellen enzovoort.

Als voorvechter van het Zuid-Afrikaans schreef Marais, hoewel hij zelf uit een Engelstalig gezin kwam, deze teksten in de Zuid-Afrikaanse taal. Zijn theorie kreeg dan ook nauwelijks enige bekendheid. Zo kon het gebeuren dat een andere jurist en schrijver, de Belgische Nobelprijswinnaar Maurice Maeterlinck (1862-1949) voor wie het Zuid-Afrikaans geen belemmering was, deze theorie stal en in 1926 als de zijne publiceerde in het boek La vie des termites. Aanvankelijk reageerde Marais nogal laconiek, maar na een aantal verontwaardigde reacties in Zuid-Afrikaanse kranten besloot hij er toch een juridische zaak van te maken. Uiteindelijk werd de zaak om financiële redenen toch afgeblazen.

Dat deze tekst van Marais in het boek Memorandum genoemd wordt, heeft natuurlijk (of waarschijnlijk?) alles te maken met de verschillende vormen van wonen en de opvattingen van de heren X en Y hierover, die in dit boek besproken worden. We zullen nog vele nesten tegenkomen.

39. Het was een rondvaart..

Deze opmerking van meneer X raakt aan de schilderijen van Adriaan van Zyl (klik hier voor de schilderijen). Bovendien komt er een aantal al eerder genoemde elementen terug in de uitspraak: de notie van het schip (zie ook bladzijde 28: 'Het was alsof ik, de verstekeling, me plotseling alleen op een schip bevond.'); en de ronde vorm van de patrijspoort waarin vierkante notities hangen (denk aan de theorie van Rykwert over de ideale stad die is gebaseerd op het vierkant en de cirkel).
Op bladzijde 40 doet meneer Wiid er nog een schepje bovenop: 'In alle deuren van het ziekenhuis zaten inderdaad ronde kijkvensters. Op mijn eigen brancardtocht door de lange gangen was ik algauw de tel kwijt, om maar te zwijgen van de richting. Een doolhof was het, al was alles helder verlicht en waren er overal kleurige lijnen op de vloer en duidelijke naambordjes aangebracht. Als in een stad, weet ik nog dat ik dacht op weg naar de operatiekamer [..].'

40. Kom hier niet een potje rijmen

Ondanks al mijn speuren, kon ik hier geen touw aan vastknopen. Misschien heeft iemand anders een goed idee?

40. Cor Wagenaar

In een bespreking van het boek The Architecture of Hospitals dat onder redactie van Cor Wagenaar in 2006 uitkwam, zegt Kim Ridley: ‘Uitgerekend de omgeving waarin je tot rust en herstel moet komen, is kil en kaal. Overal zijn luidruchtige medepatiënten en bezoekers. Hoe kan een mens in een ziekenhuis nog toekomen aan genezing?’ En hij citeert Wagenaar: ‘Ziekenhuizen zijn verworden tot “onzalige kolossen, logge, anonieme instellingen vol bureaucratie, totaal ongeschikt voor het doel waarvoor ze zijn gebouwd. [..] Ziekenhuizen zijn zelden functioneel. Terwijl ze patiënten op hun gemak zouden moeten stellen, creëren ze stress en onrust.”’

Dat het ook anders kan, bewijst Arvid Ottar, architect van het Rikshospitalet in Oslo. Het ontwerp van dit grote ziekenhuis – waarin volgens de architect de ‘artistieke en menselijke maatstaven’ zijn verenigd – heeft de kenmerken van een ouderwets dorp. ‘Om de gezondheid te bevorderen, moeten we het gevoel van veiligheid en welzijn bevorderen’, vindt Arvid Ottar, de leidinggevende architect van het nieuwe ziekenhuis. Omdat de structuur van een dorp volgens hem de beste garantie daarvoor biedt, ligt zijn ontwerp meer op het terrein van stadsplanning dan op het terrein van architectuur. Met zijn glazen overkapping wekt de ‘hoofdstraat’ van het ziekenhuis de indruk van een met licht gevulde dorpsstraat met flauwe bochten. Behandelcentra en laboratoria zijn gegroepeerd rondom pleinen aan één kant van de straat. De patiëntenverblijven aan de overkant zijn door inhammen van elkaar gescheiden. Elke kamer kijkt uit op een prachtig stukje natuur. De ingang van het ziekenhuis ligt aan een soort marktplein en rondom kleinere pleinen zijn klinieken gebouwd. De architecten hebben gezorgd voor een ruim uitzicht, veel daglicht en harmonieuze kleuren; in studies hebben deze elementen hun helende werking aangetoond. Zo zijn er in Oslo rustgevende kleuren in de patiëntenverblijven en therapeutische kleuren in de afdeling Psychotherapie. Ottar: ‘Ik geloof dat een harmonieuze omgeving de genezing en het welzijn van de patiënt bevordert.

Uit: Kim Ridley, Genezende gebouwen; Het ziekenhuis van de toekomst vrolijkt patiënten op.

Overgenomen uit: Ode; http://nl.odemagazine.com/doc/0088/Genezende-gebouwen/

41. Er was nooit contemplatie..

Aan de heldere uitleg van meneer Wiid zelf over deze uitspraak van meneer Y valt niets toe te voegen. Maar toch.. Tijdens mijn onderzoek ontdekte ik een aantal teksten en afbeeldingen die er – op verschillende manieren – een mooie aanvulling op vormen. Zo vond ik onder meer een rede die dominee Damman in maart 2008 uitsprak bij de opening van de expositie ‘Feest van de Geest’ in het Kunsthuis Secretarie in Dwingeloo.

Ik citeer hieruit het volgende fragment:

Een kerkruimte is een leesruimte, een ontvangruimte, een ruimte om tekenen te verstaan. Dat is oud. Templum, tempel, heiligdom – bij de Romeinen en vóór hen bij de Etrusken was een afgekaderde ruimte om te lezen en na te speuren wat de voortekenen te verstaan gaven. De wichelaars tekenden een kruis, twee lijnen haaks op elkaar binnen een cirkel, symbool van het hemelrond, en gingen vervolgens contempleren en considereren hoe vogels en sterren vanuit die ruimte gezien zich gedroegen. Hoe vlogen de vogels over die ruimte en wat betekende die vlucht, hun komst van links of rechts, hun neerstrijken of juist niet neerstrijken. Het allereerste contempleren - contemplatie, beschouwen - was het lezen en uitleggen van de vogelvlucht binnen en boven dat omkaderde templum van kruis en cirkel. Ook de geluksster, de sider, de sidus in het Latijn, werd vanuit die ruimte gezocht: consideratie, considereren, overwegen, komt ervan. In een kader, in een afperking gaat de wereld en wat zij te zeggen geeft open. Augustinus, de grote kerkvader die de Confessiones schreef [..], maakte er een binnenruimte van. Onze innerlijke geest is als een reusachtige binnenplaats, waar je naar binnen kunt gaan en vervolgens omhoog kunt kijken. Die moet je ontcijferen, lezen, naspeuren op je gemoedsbewegingen, je rusteloze hart, je liefdes en voorliefdes, je richting en het licht van zon of ster of God zelf dat je zoekt. Mede door hem zijn we mensen met een innerlijk geworden. Lezers, naspeurders zijn we, considereerders en contempleerders met onze geest als kader.

Of ds. Damman een geheel juiste uitleg geeft van de wijze waarop de templum en het contempleren, en de sider het considereren zijn ontstaan, laat ik in het midden.
Ook over de ligging van de decamanus en de cardo is verwarring. Eerder betoogde ik (zie: 15. Groma) dat in oud-Romeinse militaire kampen de decamanus liep in de richting vanwaar het grootste gevaar kon komen. De cardo zou daar dan haaks op staan. Wikipedia geeft een andere verklaring.

Ik citeer:

Een decumanus (sic; ook wel: decamanus of decimanus, nj) was in oude Romeinse steden die volgens een schaakbordpatroon waren aangelegd, een (ongeveer) oost-west lopende straat. De centrale oost-weststraat werd ook wel decumanus maximus (‘grootste decumanus’) genoemd om hem te onderscheiden van de andere decumani die er parallel aan liepen.

De naam decumanus [..] is Latijn voor ‘behorend tot het tienden’. Het was van oorsprong de naam voor de oost-west hoofdweg door een Romeins legerkamp (castra). Deze naam werd daarvoor gebruikt omdat het tiende cohort van een Romeins legioen zijn vast plek aan de oost-west hoofdweg had.

Een noord-zuid lopende straat werd cardo genoemd. De noord-zuid lopende hoofdstraat cardo maximus. Op de plaats waar de cardo maximus en de decumanus maximus elkaar kruisten lag het centrum van de stad.

Om een beter beeld te krijgen van de opbouw van een oud-Romeinse stad met decamani en cardi, het liefst met afbeelding, typte ik alle oud-Romeinse steden in die mij in de herinnering schoten. En jawel: bingo! Herculaneum is/was zo’n stad.

Ik citeer:

Herculaneum lag aan zee aan de voet van de vulkaan Vesuvius, ongeveer 7 km van de krater. De straten waren aangelegd volgens een schaakbordpatroon, dat de stad in regelmatige rechthoeken verdeelde. Er waren ten minste drie decumani, straten die van het zuidoosten naar het noordwesten liepen. Daarvan is een deel van de decumanus maximus (hoofdstraat) blootgelegd en een deel van de decumanus inferiore, die meer naar de kust lag. De decumani werden door waarschijnlijk 5 dwarsstraten (cardines) gekruist, waarvan delen van cardo 3 t/m 5 zijn blootgelegd.

42. De ploeg - Romulus en Remus

Bij de stichting van een nieuwe stad werd, nadat de wichelaars het ontwerp van de stad op de grond hadden getekend, met een door witte ossen getrokken ploeg een vore getrokken rond het pomerium (het stadsgebied). De grond die daarbij vrij kwam, werd zorgvuldig aan de binnenzijde van de vore opgehoopt, ook dit was immers heilige grond die niet vermengd mocht worden met de niet-heilige grond buiten de stadsgrenzen. Bij het ploegen werd op de plaatsen waar toegangen tot de stad moesten komen, de ploeg opgetild, omdat men anders de stad niet in of uit zou kunnen.

De legende over de stichting van de stad Rome vertelt, dat Romulus en Remus na het trekken van de vore ruzie kregen over wie de heerser zou worden over de stad. Aanvankelijk leek Remus de beste papieren te hebben: hij zag bij het ochtendkrieken zes gieren, wat hij opvatte als een teken van de goden dat hij de uitverkorene was. Even later echter zag Romulus twaalf gieren, en hij werd de heerser. Uit wraak en jaloezie sprong Remus toen over de vore heen, waarmee hij de stad wilde ontheiligen. Romulus werd daarop zo boos, dat hij zijn broer doodde. De stichting van de stad Rome begon dus met een broedermoord.

42. Het rijpen van de rondebesjes

X en Y refereren hier aan een lied van G.A. Watermeyer, ‘Ballade van de Bloeddorstige Jagter’, waarin opgejaagde en aangeschoten dieren in koor en individueel hun nood klagen.

Het koor van verminkte dieren zingt:

Ons was die hoefslag teen die grond,
die vlerkslag teen die lug;
maar al wat lenig was het jy
in kronkels van die pyn ontwrig.

De tekst over het rondebesje wordt uitgesproken door de wilde-kanarie:

Ek kelk die sonlig in my keel
en rym die rondebessie ryp;
met kinderhand het hy, het hy
die fluite uit ons bors gegryp.

Net als de wilde-kanarie ziet meneer X hier geen andere mogelijkheid dan te rijmen om te overleven.

42. Jangroentje indie kiesieblaar

Anders dan in de proteastruik (zie p. 29) zit het jangroentje hier 'indie kiesieblaar' te snikken. Kiesieblaar is kaasjeskruid (malva).

44. Op my ou ramkietjie

Een gedicht (liedje) van C.L. Leipoldt (1880-1947). Op p. 45 worden Leipoldt en Watermeyer beiden genoemd, mèt de juiste teksten van de liedjes die X en Y zingen c.q. zeggen.

De tekst (uit 1934) van Leipoldt gaat als volgt:

Op my ou ramkietjie
Met nog net een snaar
Speel ek in die maanskyn,
Deurmekaar.

Ek sing van Adam
En Eva se val,
Van die ou Paradys.
"Halfpad mal!"

So se die mense
Wat my hoor speel
As die skemer my wang soen
Soos ferweel.

As die maan my aanhoor,
En die sterre knik,
Dan speel ek kordaat voort,
In my skik.

Wat gee ek om mense
Wat se ek's mal,
As die varings my aanhoor
By die wal?

Wat om my vrinde -
Wat nooit nie verstaan -
As die sterre my toeknik,
En die maan?

Op my ou ramkietjie
Met nog net een snaar,
Speel ek in die maanskyu,
Deurmekaar.


45. C.L. Leipoldt en G.A. Watermeyer: zie foto's


46. Als een vogel een nest bouwt..

In het hoofdstuk ‘Het nest’ geschreven door Gaston Bachelard (zie 15) onderzoekt hij onder meer de huiselijkheid van het nest in de literatuur. Hij gaat in op een tekst van Henry-David Thoreau, waarin die zegt dat ‘de hele boom voor de vogel de vestibule [is] voor het nest’. ‘De boom’, vervolgt Bachelard, ‘die de eer heeft een nest te herbergen maakt al deel uit van het mysterie van het nest. De boom is voor de vogel al een toevluchtsoord.’ Thoreau maakt een vergelijking tussen de groene specht die de hele boom tot woning neemt en het gezin van de buren die na een lange tijd terugkeren in hun huis en waar de kinderen lachend rondrennen. ‘Is het niet frappant’, zegt Bachelard, ‘dat de tekst van Thoreau tot leven komt in beide richtingen van de metafoor: het vreugdevolle huis is een sterk nest – het vertrouwen van de groene specht in de beschutting van de boom waarin hij zijn nest verbergt is het in bezit nemen van een woning. We gaan hier de portee van de vergelijkingen en allegorieën te buiten. De groene specht die als “huiseigenaar” verschijnt aan het raam van de boom, die zingt op het balkon, dat zal door verstandige critici waarschijnlijk een “overdrijving” genoemd worden. Maar de poëtische ziel zal Thoreau dankbaar zijn omdat hij haar, met het nest dat tot de boom is uitgebreid, een verrijkt beeld heeft geschonken. De boom is een nest zodra een grote dromer zich in de boom verbergt.’

Een eindje verderop in de tekst gaat Bachelard in op een ander aspect van het huis-als-nest: ‘Men komt er terug, men droomt er terug te komen zoals de vogel terugkeert naar zijn nest, zoals het lam terugkeert naar de schaapskooi.’

47. zuivere wiskunde

De zuivere wiskunde waar Y over spreekt, is waarschijnlijk een verwijzing naar de fractals (zie 14) en naar de architectuuropvatting van Joseph Rykwert, die immers uitgaat van Romeinse bouwkundige idealen met het vierkant en de cirkel als basis voor de stad en het gebouw (zie 15). Dat de wiskunde een belangrijke plaats inneemt in het boek, bepleitte ik ook al in mijn bericht van 11 mei 2009 'De vele namen van X en Y' op de weblog Marlene van Niekerk (klik hier).

47. Afrikaanse jacana

Jacana's zijn watervogels zonder zwemvliezen maar met extreem lange tenen. Ze lopen vaak over drijvende waterplanten. Het mannetje neemt het broeden en de zorg voor de jongen op zich. Bij gevaar neemt hij alle jongen (meestal 4) onder zijn vleugels en rent weg.

47. Het cryptische grondnest van de nachtuil

Ik denk dat het hier gaat om het verborgen grondnest van de Kaapse grasuil. Zij maken hun nest in hoog gras en bouwen vaak 'tunnels' van gras en ander materiaal, zodat er holtes of gangen ontstaan waarin de uilen overdag bescherming zoeken tegen roofdieren.

48. Friedrich Nietzsche

In Also sprach Zarathustra van Friedrich Nietzsche (1844-1900 ) zegt Zarathustra: 'De mens moet nog chaos in zich hebben om het leven te schenken aan een dansende ster.' Hiermee wil Nietzsche aangeven dat de mens zijn Dionysische krachten moet gebruiken, omdat hij anders zijn scheppende creativiteit verliest. Dan zal de mens alleen nog maar oppervlakkig zijn, vorm zonder inhoud.

Nietzsche betoogt dat de mens wordt beheerst door twee krachten: het Apollinische, de vormgevende kracht, en het Dionysische, het chaotische geheel aan wilsimpulsen die ons voortdrijven. De mens moet deze krachten met elkaar in evenwicht brengen.
Onder het Apollinische verstaat Nietzsche het statische en evenwichtige, het intellect, dat streeft naar orde, maat en harmonie. In de kunsten laat het Apollinische (naar Apollo, de god van de kunsten) zich zien in het begrijpelijke, het licht, de symmetrie, de schoonheid en de rede.
Tegenover het Apollinische staat het Dionysische (naar Dionysos, de god van de wijn). Het Dionysische presenteert zich als het scheppende, het duistere, het chaotische. In de kunsten toont zich het vooral in de disharmonie, in de primitieve natuur, in het energieke, het irrationele, onbegrijpelijke en instinctieve, en soms zelfs in de woeste razernij, het onbeschaafd gedrag en de wreedheid.
Het is, zegt Nietzsche, belangrijk dat de mens gebruik maakt van zijn Apollinische kant om vorm te geven aan de veelheid van wilsimpulsen die voortvloeien uit zijn Dionysische kant. Hij waarschuwt echter tegen een eenzijdige ontwikkeling van het Apollinische waarin geen plaats meer is voor een band met de natuur, het Dionysische.

Nietzsche baseerde deze theorie op het werk van A. Schopenhauer (1788-1860).


49. De hel van Dante

In de Divina Commedia van Dante Alighieri gaan Dante en Vergilius op de avond van Goede Vrijdag door een poort de hel binnen. Boven de poort hangt een opschrift dat luidt: ‘Laat alle hoop varen, gij die hier binnengaat’ (Gezang III, vers 9). De hel van Dante bestaat uit galerijen of ringen die steeds dieper de afgrond van de hel in voeren. Iedere galerij wordt bevolkt door de zielen van zondaars die naarmate zij zich dieper in de hel bevinden, steeds zwaardere straffen ondergaan, passend bij de zonden die ze begingen.
Y vergelijkt de architectuur van de hel van Dante met de architectuur van het Guggenheimmuseum in New York. Dat de verdoemenis van Dante net zo heerlijk wentelt als het Guggenheim van Frank Lloyd Wright is te zien op de afbeeldingen hiernaast.

49. Ooievaar

De ooievaar geldt al van oudsher als de 'geluksbrenger'of 'geluksdrager'. Dat meneer X hier meneer Y uitscheldt voor ooievaar is dus nogal cynisch na diens opmerking over de heerlijk wentelende verdoemenis in de hel van Dante en in het Guggenheimmuseum.

49. Waterspuier

Behalve de praktische verklaring van meneer Wiid, dat waterspuiers of gargouilles op kerken, kathedralen en soms ook woningen dienen als afvoergoten van dakwater – hemelwater vind ik zelf een mooiere benaming in dit verband – hebben zij ook een symbolische betekenis. Gargouilles verjagen het kwaad en beschermen op die manier de gebouwen waarop zij aangebracht zijn. Het zijn overigens niet alleen draken die de daken sieren, er werden ook allerlei andere fantasiemonsters gebruikt. Vooral de gargouilles op de Notre Dame in Parijs, waarvan hiernaast een voorbeeld, zijn prachtig.

49. Griffioen

Een griffioen is een fantasieschepsel dat oorspronkelijk in de mythologie van de Scythen en de oude Grieken voorkwam. Sinds de middeleeuwen komt de griffioen ook voor in West-Europa. Het dier heeft de kop en de vleugels van een adelaar, en het lichaam van een leeuw. Soms heeft het daarbij de oren van een paard en een hanenkam die bestaat uit de schubben van een vis.
Over het algemeen geldt de griffioen als het symbool van het goddelijke en de goddelijke macht of als de bewaker van het goddelijke.
De griffioen komt ook voor in de Divina Commedia van Dante. Hier staat hij symbool voor Christus: hij draagt de vleugels van de adelaar die het goddelijke symboliseren, terwijl het lichaam van de leeuw symbool staat voor het aardse en menselijke van Christus. De griffioen trekt bij Dante de zegekar van de Kerk.

In de Divina Commedia ontmoet Dante op de Louteringsberg zijn geliefde Beatrice. In haar ogen weerspiegelt zich de griffioen. Merkwaardig is, dat Dante op dit moment nog niet beide gedaanten tegelijk kan zien: hij ziet òf de adelaar òf de leeuw. Pas aan het eind van de Divina Commedia slaagt hij er in een mystieke flits in beide gedaanten tegelijk te aanschouwen.

Met duizenden verlangens, heet als vuur,
Aanschouwde ik die ogen, opgeheven
Naar 't dier met zijn tweeledige natuur.
Zijn spiegelbeeld kwam in haar blik tot leven,
Waarin hij nu eens als een adelaar
En dan weer als een leeuw werd weergegeven.
De griffioen heeft niet bewogen, maar
Eén beeld bleek steeds het ander te vervangen;
En, lezer, dat vond ik zo wonderbaar
Dat mijn verrukte blik eraan bleef hangen.

[Dante Alighieri, Divina Commedia, 'Vagevuur', Gezang XXXI, 118-127. Vertaling: Ike Cialona en Peter Verstegen, Amsterdam, Polak & van Gennep, 2000]

50. Nebukadnezar

Om de opmerking van meneer Y en de reactie van meneer X daarop te begrijpen, is het noodzakelijk een aantal verzen het het bijbelboek Daniël 2 - 'De droom van Nebukadnezar' - te lezen. Ik heb de tekst overgenomen van de site 'De bijbel in de Nederlandse cultuur' (klik hier).

Daniël 2:1-3
'In het tweede jaar van zijn regering kreeg Nebukadnessar een droom die hem zo verontrustte dat hij de slaap niet meer kon vatten. 2 De koning gaf opdracht de magiërs, bezweerders, tovenaars en Chaldeeën bijeen te roepen om hem te vertellen waar zijn droom over ging. Toen ze voor de koning verschenen waren, 3 zei hij tegen hen: ‘Ik heb een droom gehad die mij verontrust, daarom wil ik weten wat ik gedroomd heb.’

Als de wijzen falen, vaardigt Nebukadnessar het bevel uit hen allemaal te doden. Dan laat Daniël zich bij de koning aandienen. Hem wordt in een nachtelijk visioen het mysterie onthuld, waarna hij de droom aan Nebukadnezar verklaart.

Daniël 2:29-45
'29 Tijdens uw slaap, majesteit, kwamen gedachten bij u op over wat er in de toekomst gebeuren zal; hij die mysteries onthult, heeft u laten weten wat de toekomst zal brengen. 30 Dit mysterie is mij onthuld, niet door enige wijsheid die ik op anderen voor zou hebben, maar opdat ik de uitleg aan de koning zou overbrengen en u zou begrijpen wat er in uw hart omgaat. 31 U, majesteit, hebt een visioen gehad. U zag een groot beeld. Dat beeld was reusachtig en bezat een prachtige glans. Het stond voor u en de aanblik ervan was afschrikwekkend. 32 Het hoofd van het beeld was van zuiver goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van brons, 33 zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer, deels van leem. 34 U zag hoe een steen losraakte, zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, hoe de steen tegen de ijzeren en lemen voeten van het beeld sloeg en ze verbrijzelde. 35 Op hetzelfde ogenblik verpulverden het ijzer, leem, brons, zilver en goud. Het werd als kaf op een dorsvloer in de zomer; de wind voerde het mee, totdat er geen spoor meer van te vinden was. Maar de steen die tegen het beeld was geslagen, werd een hoge berg die de hele aarde bedekte. 36 Dit was uw droom, en nu zullen wij de koning zeggen wat hij betekent: 37 U, majesteit, koning der koningen, aan wie de God van de hemel het koningschap, en macht, kracht en eer heeft verleend, 38 aan wiens hand hij de mensen, de dieren van het veld en de vogels van de hemel heeft toevertrouwd, waar zij ook wonen, aan wie hij heerschappij heeft geschonken over allen – u bent dat hoofd van goud! 39 Na u zal een ander koninkrijk opkomen, minder machtig dan het uwe, en daarna nog een, van brons, dat zal heersen over de hele aarde. 40 Een vierde koninkrijk ten slotte zal hard als ijzer zijn. IJzer verbrijzelt en vermorzelt alles, en net als ijzer dat verplettert, zal het al die andere rijken verbrijzelen en verpletteren. 41 U zag dat de voeten en tenen voor een deel uit pottenbakkersleem en voor een deel uit ijzer bestonden; dat betekent dat het koninkrijk verdeeld zal zijn. Het zal iets van de hardheid van ijzer hebben, daarom zag u ijzer voor u, vermengd met kleiachtige leem. 42 Dat de tenen en voeten deels van ijzer en deels van leem waren, betekent dat het koninkrijk voor een deel sterk zal zijn, voor een deel broos. 43 U zag ijzer vermengd met kleiachtige leem; dat betekent dat die delen zich zullen vermengen in het nageslacht, maar ze zullen zich niet verbinden, zoals ijzer zich niet met leem laat verbinden. 44 Maar ten tijde van die koninkrijken zal de God van de hemel een rijk laten opkomen dat nooit te gronde zal gaan en dat nooit op een ander volk zal overgaan. Het zal al die koninkrijken verbrijzelen en vernietigen, maar zelf zal het eeuwig bestaan – 45 precies zoals u zag dat er een steen van de berg losraakte zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, en het ijzer, brons, leem, zilver en goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning laten weten wat er in de toekomst te gebeuren staat. De droom is waar, en de uitleg betrouwbaar.’

Op dit bijbelverhaal is de zegswijze 'een reus op lemen voeten' gebaseerd, een verwijzing naar een fundamentele zwakte in een omvangrijk systeem of een belangrijke zaak. Meneer Y is dus overtuigd van zijn zaak en betoogt dat, mocht de constructie die hij heeft bedacht toch te zwak zijn, de hele boel in elkaar zal storten.

De herinnering aan de zwakke voeten is voor meneer Y natuurlijk erg pijnlijk: zijn voeten zijn immers zojuist geamputeerd!


50. Jacob Daniël Du Toit

Totius (1877-1953) – pseudoniem van Du Toit – was predikant en hoogleraar in Potchefstroom. Daarnaast was hij dichter en maakte bijbel- en psalmvertalingen in het Afrikaans.

Een bekend fragment uit een van zijn gedichten luidt:

Die wêreld is ons woning nie.
Dit merk ek aan die son wat wyk,
en 'k merk dit aan die reier wat
mistroostig na die son sit kyk.

In 1920 verliest hij eerst zijn zoontje aan een hersenvliesontsteking. Datzelfde jaar wordt zijn dochtertje getroffen door de bliksem en overlijdt in zijn armen toen ze naar hem toe rende. Dit verlies verwerkt hij onder meer in zijn gedicht ‘O die pyn-gedagte’, waarvan hier de eerste strofe volgt:

O Die pyn-gedagte: my kind is dood!...
Dit brand soos ’n pyl in my.
Die mense sien daar niks nie van,

en die Here alleen die weet wat ek ly.

51. Jacobus Hendrik Pierneef

Jacobus Hendrik Pierneef ( 1886-1957) is vooral bekend door zijn schilderijen en houtsnedes van bomen - met name parasoldennen. Zijn stijl is zeer herkenbaar en zijn bomen worden daarom ook wel 'Pierneef-bomen' genoemd.
Pierneef illustreerde ook het lange gedicht Trekkerswee van de eerdergenoemde J.D. Du Toit.

51. Stellenbosch

De Zuid-Afrikaanse stad Stellenbosch staat behalve om haar wijnen ook bekend om haar oude, wit-gepleisterde Kaaps-Hollandse huizen (zie foto hiernaast).
In de stad staat ook het enig overgebleven Kruithuis van de V.O.C. in Zuid-Afrika, door de Hollanders gebouwd in 1777 en sinds 1940 een nationaal monument.

Joop Buytendagh doelt hier op de Universiteit van Stellenbosch, die in haar wapen Minerva draagt. De Romeinse godin Minerva is de tegenhangster van de Griekse Pallas Athene. Net als zij is Minerva de godin van het verstand, de kennis, de wijsheid en de oorlog. De speer is een van haar attributen.


51. Gerhard Moerdijk, Voortrekkermonument, Pretoria

Het Voortrekkermonument is opgericht ter nagedachtenis van twee belangrijke gebeurtenissen in de - blanke - Zuid-Afrikaanse geschiedenis: de Grote Trek en de Slag bij Bloedrivier.
Tijdens de Grote Trek, die plaatsvond tussen 1830 en 1850, trokken Nederlandstalige blanke bewoners (de Boeren) te voet en met ossenwagens weg uit het zuiden van Zuid-Afrika naar het noorden en oosten. Zij onttrokken zich op deze manier aan de Britse koloniale overheersing die toen een aanvang nam. Later stichtten zij de provincies Natal, Oranje Vrijstaat en Transvaal.
Dit ging niet zonder slag of stoot. Zij raakten verzeild in bloedige conflicten met de oorspronkelijke bewoners in deze gebieden. In 1838 werd er een hevige strijd uitgevochten met Zoeloekrijgers aan de rivier de Ncobe. De rivier kleurde, volgens de overlevering, rood door het bloed van 3000 omgekomen Zoeloes en werd door de Boeren omgedoopt tot 'Bloedrivier'. Zie ook: Antjie Krog, 4. een stukje geschiedenis - vervolg. Klik hier.

51. Jan van Wijk, Taalmonument, Paarlberg

Nadat de Engelsen rond 1800 de Kaap gekolonialiseerd hadden, werden het bestuur van het land en het onderwijs Engelstalig. Het Afrikaans werd nog slechts als 'kombuistaal' beschouwd, gesproken door de nakomelingen van de Nederlandse en Vlaamse kolonisten. In 1875 werd het Genootschap van de Regte Afrikaners opgericht, dat zich inzette voor de erkenning van het Afrikaans als cultuurtaal. In 1905 werden het Afrikaanse Taalgenootschap en de Afrikaanse Taalvereniging opgericht die belangrijke successen boekten in de strijd om erkenning. In 1925 werd het Afrikaans - naast het Engels - eindelijk als officiële taal erkend.

Het Taalmonument - voltooid in 1975 - is opgericht ter ere van het halve-eeuwfeest van deze erkenning van het Afrikaans als officiële taal. Het is het enige monument ter wereld dat aan een taal gewijd is.

52. RAU, UNISA en Tygerberghospitaal

Hieronder foto's van de 'fascistische fabrieksfaçades' van de Rand Afrikaans University (RAU), de University of South-Africa (UNISA) en het Tygerberg Hospital. Oordeel zelf over het karakter ervan.

52. RAU

52. RAU
Rand Afrikaans University

52. UNISA

52. UNISA
University of South-Africa

52. Tygerberg Hospital

52. Tygerberg Hospital
Tygerberg Hospital

54. Cornelis Jacob Langenhoven

C.J. Langenhoven (1873-1932) was toneelschrijver, dichter, journalist, politicus en schrijver van korte verhalen. Hij staat ook bekend als 'Sagmoedige Neelsie'. Hij studeerde aan het Victoria College, nu Stellenbosch Universiteit.

Het aangehaalde citaat komt - verbasterd - uit een wiegeliedje, waarvan hier de eerste strofe:

Liefdesonsin: 'n wiegeliedjie

Lamtietie, damtietie, doedoe my liefstetjie,
moederhartrowertjie, dierbaarste diefstetjie!
Luister hoe fluister die wind deur die boompietjie:
heen en weer wieg hy hom al oor die stroompietjie.

55. Vitruvius en de Gulden Snede

Marcus Vitruvius Poll(i)o ( ong. 85-20 v. Chr.) was een Romeinse militair en architect. Hij is bekend geworden door zijn boek De architectura (Over de bouwkunst). Een van de stellingen in dit boek – die hij overigens niet zelf verzon, maar die in die tijd vrij algemeen bekend was – is dat de lengte, de breedte, de hoogte en de diepte van een gebouw de menselijke maat, d.w.z. de verhoudingen van het menselijk lichaam, dienen te weerspiegelen. Dit wordt de Gulden Snede genoemd.
Op basis van deze theorie tekende Leonardo da Vinci zijn ‘Man van Vitruvius’, die al eerder aan de orde kwam (zie 15. Joseph Rykwert).

De Gulden Snede kan ook in wiskundige termen worden uitgedrukt. Het is de verdeling van een lijnstuk in twee delen in een speciale verhouding, te weten: het grootste van de twee delen verhoudt zich tot het kleinste, zoals het hele lijnstuk zich verhoudt tot het grootste. Als het grootste lijnstuk aangeduid wordt met a en het kleinste met b, dan is de verhouding van beide a : b = (a + b) : a.
De verhouding a/b wordt het Gulden Getal genoemd en aangeduid met de letter φ (phi).

Kijkend naar de 'Man van Vitruvius' van Leonardo da Vinci, waarvan hiernaast opnieuw een afbeelding, laat ik het aan ieders fantasie over waar de verpleegkundigen hun pijlen op richtten.

55. Een vaste burcht..

'Een vaste burcht is onze Tygerberg' en 'Als de levensstormen al woedend om je slaan, komen er straks twee wit gestoomde kippenborstjes aan' zijn bijzonder vrijzinnige bewerkingen van twee evangelische liederen.

Het eerste lied is tussen 1526 en 1528 geschreven door Luther en geldt wel als diens meest beroemde lied. De eerste strofe ervan luidt:

Een vaste burcht is onze God
Een toevlucht voor de zijnen
Al drukt het leed al dreigt het lot
Hij doet zijn hulp verschijnen
De vijand rukt vast aan
Met opgestoken vaan
Hij draagt zijn rusting nog
Van gruwel en bedrog
Maar zal als kaf verdwijnen

De eerste strofe en het refrein van het tweede lied luidt:

Als de levensstormen woeden,
rondom mij op zee of land,
dan zal ik mijn toevlucht zoeken,
in de schaduw van Gods hand.

Refrein:
Hij bedekt mij! Hij bedekt mij!
En geen kwaad komt ooit nabij mij.
Hij bedekt mij! 'k Rust dan veilig,
in de schaduw van Gods Hand.


Beide liederen zijn opgenomen in de beroemde zangbundel met evangelische liederen van Johannes de Heer (1866-1961), die ook nu nog gebruikt wordt in bepaalde Nederlandse (en dus waarschijnlijk ook Zuid-Afrikaanse) protestantse gemeenten.

56. Muss i' denn

'Muss i' denn' is een oud Schwabisch volksliedje. Rond 1824 voegde Heinrich Wagner (1783-1863; niet te verwarren met Richard, van wie hij voor zover ik weet ook geen familie is) twee coupletten toe. De allermooiste vertolking is van Elvis Presley, die het liedje deels in het Duits en deels in het Engels zingt onder de titel 'Wooden Heart' (te beluisteren op You Tube!).

Het eerste couplet luidt:

Muß i' denn, muß i' denn
Zum Städtele hinaus,Städtele hinaus
Und du mein Schatz bleibst hier
Wenn i' komm', wenn i' komm',
Wenn i' wiederum, wiederum komm',
Kehr i' ei' mei' Schatz bei dir
Kann i' glei' net allweil bei dir sei'
Han' i' doch mei' Freud' an dir
Wenn i' komm', wenn i' komm',
Wenn i' wiederum, wiederum komm',
Kehr' i' ei' mei' Schatz bei dir.

Uit de reactie van Joop Buytendagh blijkt dat er ook een Afrikaanse versie bestaat van dit liedje. De tekst van het eerste couplet luidt dan:

♪ As ek saans met my maats om die kampvuur sit, ♫
♫ Kampvuur sit, klop my hart van puur genot! ♪
♪ Dan’s ek bly, dan’s ek bly, nes ‘n voël, so vry ♫
♫ Voël so vry, gans tevrede met my lot ♪
♪ Net die maan- en sterreprag bo my ♫
♫ Ai, wat kom ooit daarby? ♪
♪ As ek saans met my maats om die kampvuur sit, ♫
♫ Kampvuur sit, klop my hart van puur genot! ♪

De vrolijke noten stonden erbij op de site waar ik deze tekst vond. Ik heb ze maar laten staan. Ter opluistering en voor de nostalgie plaats ik hiernaast een foto van Elvis uit de tijd dat hij dit liedje zong. Hij bracht toen zijn diensttijd door in Duitsland.


57. Odysseus en Penelope

Als Odysseus na twintig jaar van omzwervingen en oorlog voeren terugkeert naar Ithaka, treft hij zijn huis aan vol met vrijers die dingen naar de hand van zijn vrouw Penelope. Penelope is hem al die jaren trouw gebleven. Met list en hulp van Athene en Telemachos slaagt Odysseus erin alle vrijers te doden. Penelope is er echter nog niet van overtuigd dat het werkelijk haar man is die hier tegenover haar staat en verzint op haar beurt een list die zijn ware identiteit moet onthullen. Als Odysseus wil gaan slapen, geeft Penelope de opdracht zijn bed te verplaatsen naar een andere ruimte. Odysseus ontsteekt daarop in woede en roept dat dat onmogelijk is. Hij heeft dit bed namelijk zelf gemaakt rondom de eeuwige olijfboom en de enige manier om het bed te verplaatsen is door de olijfboom bij de voet om te kappen. Op dat moment weet Penelope dat het werkelijk Odysseus is die teruggekeerd is naar huis.

57. Edith Farnsworth

Edith Farnsworth werd in 1903 in Chicago geboren. Na haar schoolopleiding studeerde ze eerst Engelse literatuur en letterkunde. Hierna voltooide ze het conservatorium (viool en theorie) en studeerde ze Italiaans en Italiaanse literatuur. In 1930 besloot ze medicijnen te gaan studeren. Zij specialiseerde zich in nierziekten. Na haar pensioen legde zij zich toe op het vertalen van Italiaanse poëzie van onder anderen de Nobelprijswinnaar Eugenio Montale, met wie zij bevriend was.

Aan het eind van de jaren veertig gaf Farnsworth de architect Ludwig Mies van der Rohe opdracht een vakantiehuis voor haar te bouwen op de oevers van de Fox River in Plano, Illinois. Hij ontwierp een huis dat bestond uit acht stalen kolommen, een vloerplaat en een plafondplaat met daartussenin muren van glas (zie foto). Toen Mies van der Rohe de sleutels aan Farnsworth overhandigde, bleken de kosten van het huis met $ 73.000,- (vergelijkbaar met een half miljoen heden ten dage) overschreden te zijn. Farnsworth concludeerde bovendien al snel dat er in het huis niet te wonen viel. Als ze ’s avonds de lampen aan deed, veranderde het huis in een grote lantaarn en zaten de glazen wanden al snel vol motten en talloze andere insecten die op het licht afkwamen. Als ze ’s ochtends in haar kamerjas uit de badkamer kwam, liep ze kans dat er groepen Japanners voor haar ramen naar binnen stonden te kijken, en studenten en andere geïnteresseerden kwamen met roeiboten over de naastgelegen rivier om het huis te bekijken. Bovendien was het huis zeer vochtig, kon het niet goed geventileerd worden en bleken de stookkosten de pan uit de rijzen. Daarbij kwam ook nog, dat de rivier regelmatig overstroomde en dat, hoewel de betonnen vloerplaten zes voet boven de grond lagen, ook het huis vaak deels onder water stond, met alle gevolgen vandien, niet alleen voor het huis maar ook voor het interieur.

Edith Farnsworth was woedend. Zij beantwoordde de beroemde uitspraak van Mies van der Rohe ‘Less is more’ met: ‘We know that less is not more. It is simply less!’ Ze klaagde Mies van der Rohe aan voor het leveren van een veel te duur, onbewoonbaar huis, maar verloor haar zaak omdat zij gedurende het gehele bouwproces betrokken was geweest bij de uitvoering ervan. Intussen deden allerlei geruchten de ronde dat zij Mies van der Rohe niet zozeer vanwege het huis voor het gerecht daagde, maar dat de aanklacht vooral een gevolg was van jaloezie en woede om een verloren liefde. Gezegd wordt, dat Farnsworth verliefd was op Mies van der Rohe en dat die liefde niet beantwoord werd. Of er sprake is geweest van een liefdesrelatie tussen beiden is niet bekend.
Uiteindelijk bewoonde Farnsworth het huis jarenlang en gebruikte zij het tot 1972 als vakantiehuis. Tegenwoordig is het huis een museum.

58. Salomo

De reactie van meneer X op de harde uitspraken van Y over Edith Farnsworth en haar door Mies van der Rohe gebouwde huis is (en blijft) nogal raadselachtig. Als we zijn antwoord letterlijk nemen, dat Salomo iets gezegd zou hebben over mensen die in glazen huizen wonen, komen we niet erg ver. Het enige aanknopingspunt kunnen we vinden in de Koran, soera 27: 20-44 en soera 34, waarin gesproken wordt over het bezoek dat de koningin van Sheba aan Salomo (‘Soelaimaan’ in de Koran) brengt. In dit verhaal is het Salomo zelf die in een glazen huis woont. Hieronder volgt een verkorte versie ervan.

Op een dag, 'toen het hart van koning Soelaimaan vrolijk was van de wijn, vermaakte hij zich met de dieren van het veld en het gevogelte van de lucht en de kruipende dingen van de aarde en de djinns en de geesten en de nachtgnomen' die voor hem moesten dansen, om zijn grootheid aan alle koningen te tonen die voor hem neergebogen waren. Hij miste echter één vogel, de hop, die hem later kwam vertellen dat hij in een ver oosters land een stad had ontdekt, Qitar, waar een vrouw heerste, de koningin van Sheba. De hop bood Soelaimaan aan om haar, goedschiks of kwaadschiks, naar hem toe te brengen. Koning Soelaimaan schreef daarop een niet mis te verstane brief, die hij aan de vleugels van de hop bond. De koningin van Sheba las:
‘Van mij, koning Soelaimaan. Vrede zij met u, vrede zij met uw edelen! Voor zover gij de Heilige kent, hij zij gezegend! Hij heeft mij tot koning gemaakt over de dieren van het veld, en over het gevogelte van de lucht, en over djinns en over geesten en over de nachtgnomen, en alle koningen van het Oosten en het Westen en het Zuiden en het Noorden bezoeken mij en vragen naar mijn gezondheid: nu, als gij gewillig zijt en komt om naar mijn gezondheid te vragen; wel dan, ik zal u groter maken dan alle koningen die voor mij neerbuigen. En als gij niet bereid bent en niet naar mijn gezondheid vraagt, zal ik tegen u koningen en legioenen en soldaten ter paard zenden. En als gij zegt: “Welke koningen en legioenen en soldaten ter paard heeft koning Soelaimaan” — de dieren van het veld zijn koningen en legioenen en soldaten ter paard. En als gij zegt, “Welke soldaten ter paard?” — het gevogelte van de hemel zijn soldaten ter paard, mijn legers geesten en djinns, en de nachtgnomen zijn de legioenen die u in uw bedden in uw huizen zullen wurgen: de dieren van het veld zullen u op het veld doden; de vogels van de lucht zullen uw vlees van u eten.’
De koningin van Sheba besloot Soelaimaan te gaan bezoeken en na een tocht van drie jaar kwam zij in Jeruzalem aan. Soelaimaan ontving haar in zijn paleis, waar het volgende gebeurde:
‘[..] toen de koning hoorde dat zij tot hem gekomen was, stond hij op en ging en zat in een kristallen huis. En toen de koningin van Sheba zag dat de koning in een kristallen huis zat, overwoog zij in haar hart en zei dat de koning in water zat, en zij tilde haar gewaad op opdat zij door het water kon oversteken, en hij zag dat zij haar op haar benen had. De koning [..] zei tegen haar: “Uw schoonheid is de schoonheid van vrouwen, en uw haar is het haar van een man; en haar siert een man, maar voor een vrouw is het beschamend.”’
De koningin beantwoordt deze merkwaardige ontvangst met:
‘Mijn heer de koning, ik zal u drie raadsels geven, en indien gij ze oplost, weet ik dat gij een wijs mens zijt, en indien niet, dan zijt gij als de rest van de mannen.’
Soelaimaan loste alle raadsels op en kreeg van de koningin van Sheba 'alle goede goud en zilver' en hij schenkt haar 'alles wat zij wenste'. Bovendien bekeert de koningin van Sheba zich uiteindelijk tot de ‘ware God’, Allah.

Ook in de bijbel komt dit verhaal voor, zij het veel korter, in het boek 1 Koningen 10:1-13, waar Salomo weliswaar een ‘Zee’ voor de deur had liggen, maar die bestond uit een met water gevuld bronzen bekken, gedragen door twaalf runderen. Van een woning van kristal lezen we alleen iets in Openbaring 4:6: ‘Ook lag er voor de troon iets als een zee van glas, van kristal’. De bekering van de koningin van Sheba wordt in de bijbel niet genoemd; hier keert zij gewoon weer naar huis terug.

De opmerking van meneer X over de winden en de vogels zouden eveneens kunnen teruggaan op de Koran. Uit een aantal soera’s blijkt dat Salomo begiftigd was met de heerschappij over de winden en de vogels:
‘En Wij (= God/Allah) maakten de wind aan hem dienstbaar, zodat die zich zachtjes op zijn bevel spoedde naar waar hij hem heen stuurde’ (soera: 38:36-38), en: ‘En Soelaimaan[..] zei: “O mensen, aan ons is de spraak van de vogels”’ (soera 27:16).

Een heel andere mogelijkheid is, dat meneer X verwijst naar het bijbelboek Lucas. Met de ‘mensen die in glazen huizen wonen’ zouden dan de hebzuchtigen en onoprechten bedoeld worden. Bij Lucas lezen we de volgende woorden van Jezus:
‘Niets is verborgen dat niet onthuld zal worden, en niets is geheim dat niet bekend zal worden. Alles wat jullie in het duister zeggen, zal in het licht worden gehoord, en wat jullie binnenskamers in iemands oor fluisteren, zal vanaf de daken bekend worden gemaakt. Tegen jullie, mijn vrienden, zeg ik: wees niet bang voor degenen die het lichaam kunnen doden, maar niet tot iets ergers in staat zijn. Ik zal jullie zeggen voor wie je bang moet zijn. Wees bang voor hem die de macht heeft om iemand niet alleen te doden maar ook in de Gehenna te werpen. Ja, ik zeg jullie, wees bang voor hem! Wat kosten vijf mussen? Bijna niets. Toch wordt er niet één door God vergeten. Zelfs de haren op jullie hoofd zijn alle geteld. Wees niet bang, jullie zijn meer waard dan een hele zwerm mussen’ (Lucas 12:2-7).

En even later vervolgt Hij:
‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft.’ [..] ‘Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘Om deze reden zeg ik tegen jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten, noch over je lichaam en over wat je zult aantrekken. Want het leven is meer dan voedsel en het lichaam meer dan kleding. Kijk naar de raven: ze zaaien niet en oogsten niet, ze hebben geen voorraadkamer en geen schuur, het is God die ze voedt. Hoeveel meer zijn jullie niet waard dan de vogels!’ [..] 'Kijk naar de lelies, kijk hoe ze groeien. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen.' (Lucas 12: 15, en 12: 22-27).

(Zie onder meer: http://www.answering-islam.org/Dutch/s/saba.htm ; http://www.bijbelenkoran.nl/ en http://www.bijbelencultuur.nl/).

59. Internationale Stijl

Deze architectuurstroming valt ongeveer in de periode van 1920-1950, volgens sommigen wat langer, tot ongeveer 1970. Architecten die tot deze stroming behoorden, dachten dat een nieuwe architectuur, onafhankelijk van historische stijlontwikkelingen of nationale geaardheid, zou leiden tot een bouwen dat zuiver functioneel op de mens betrokken zou zijn en dat door een rationele toepassing van het materiaal tot een vorm zou komen die voor elke functie optimaal en niet-tijdgebonden was. Al snel bleek echter dat dit functionele principe niet vanuit zichzelf tot een vormeenheid leidde en dat de stijleenheid slechts uitwendig was.

De kenmerken van de Internationale Stijl waren vooral de eenvoudige, op nut en gebruik gerichte ontwerpen, het ontbreken van versieringen, de industriële materialen (staal en glas), de uniforme witte bepleistering van de gebouwen en de vrije en veranderlijke indeling van de plattegrond.

Le Corbusier en Mies van der Rohe waren, naast andere bekende architecten als Gerrit Rietveld, prominent binnen deze stroming.


59. Fractale dimensie

Meneer Y betoogt hier dat het onnodig is om te proberen de architectuurstroming die de Internationale Stijl heet, te bevechten met noties uit de natuur. Men kan gewoon berekenen hoe gering de zelfgelijkvormigheid is en hoe weinig fractale dimensies er zijn, zoals bij de woonmachine van Le Corbusier.

Al eerder zagen we wat een fractal is (een meetkundige figuur die op verschillende schaalgrootte zelfgelijkend is, zie 14. Fractalkakker). Wat een fractale dimensie is, kan eenvoudig worden uitgelegd door de mogelijke dimensies in het kort te bepalen.

1. Een punt heeft geen dimensie: de punt wordt begrensd door leegte.
2. Een rechte (lijn) heeft 1 dimensie: de lijn wordt begrensd door punten.
3. Een vlak heeft 2 dimensies: een vlak wordt begrensd door rechten.
4. Een kubus heeft 3 dimensies: de kubus wordt begrensd door vlakken.

De fractale dimensie onttrekt zich aan deze kenmerken. Dit kan worden geïllustreerd aan de Kromme van Koch.

Je gaat daarbij uit van een lijnstuk. Dit heeft, zoals we zagen, 1 dimensie:


Als je dit lijnstuk in drie gelijke stukken verdeelt en het middelste gedeelte vervangt door twee even grote lijnstukken, krijg je:


Als je dezelfde truc nogmaals toepast, krijg je:

Na 100 maal is het volgende beeld ontstaan:

Hoeveel dimensies heeft deze Kromme van Koch nu? Eén of twee? Is het een lijnstuk of een vlak? Enerzijds zou je zeggen dat het een lijnstuk is, anderzijds is het lijnstuk ook in hoogte toegenomen, dus zou het een vlak zijn. Het antwoord op deze vraag kan dus niet echt eenduidig zijn, maar is wel berekend. De Kromme van Koch is namelijk 1,2618 dimensioneel.

Het belang van de fractale dimensie is, dat deze aangeeft hoe groot een bepaald voorwerp is, hoeveel ruimte het vult.
Geen posts.
Geen posts.